Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom

Goedgekeurd bij W. 23 december 1994 (B.S., 23 januari 1997).

De Leden,

Geleid door de wens de verstoring van en belemmeringen voor de internationale handel te verminderen en rekening houdend met de noodzaak een doeltreffende en toereikende bescherming van de intellectuele eigendom te bevorderen en te verzekeren dat maatregelen en procedures om de rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom te handhaven niet zelf hinderpalen voor legitiem handelsverkeer worden;

Erkennend dat er derhalve behoefte bestaat aan nieuwe regels en methoden betreffende:

a. de toepasselijkheid van de grondbeginselen van de GATT-Overeenkomst van 1994 en van de desbetreffende internationale overeenkomsten of verdragen inzake de intellectuele eigendom;

b. het voorzien in adequate normen en beginselen betreffende het bestaan, de reikwijdte en de gebruikmaking van met de handel verband houdende rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom;

c. het voorzien in doeltreffende en passende middelen om de met de handel verband houdende rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom te handhaven, rekening houdend met verschillen in nationale rechtsstelsels;

d. het voorzien in doeltreffende en snelle procedures om op multilateraal vlak geschillen tussen regeringen te voorkomen en te beslechten; en

e. overgangsregelingen gericht op een zo volledig mogelijke deelneming in de resultaten van de onderhandelingen;

Erkennend de noodzaak van een multilateraal kader van beginselen, regels en methoden om de internationale handel in namaakartikelen te bestrijden;

Erkennend dat de intellectuele eigendom behoort tot de private rechten;

Erkennend de doelstellingen van het overheidsbeleid, met inbegrip van doelstellingen inzake ontwikkeling en technologie, waarop nationale stelsels voor de bescherming van de intellectuele eigendom zijn gebaseerd;

Tevens erkennend de bijzondere behoeften van de Leden die minstontwikkeld land zijn ten aanzien van maximale flexibiliteit bij de binnenlandse toepassing van wetten en voorschriften, ten einde hen in staat te stellen een deugdelijke en levensvatbare technologische basis te scheppen;

Beklemtonend het belang van de vermindering van spanningen door zich in sterkere mate ertoe te verbinden om geschillen om met de handel verband houdende kwesties ten aanzien van de intellectuele eigendom via multilaterale procedures te beslechten;

Geleid door de wens wederzijdse betrekkingen tot stand te brengen tussen de WTO en de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom (WIPO) en andere hiervoor in aanmerking komende internationale organisaties;

Zijn hierbij het volgende overeengekomen:

(...)

 

Deel I. Algemene bepalingen en grondbeginselen

 

Art. 1. Aard en reikwijdte van verplichtingen

1. De Leden geven uitvoering aan de bepalingen van deze Overeenkomst. De Leden kunnen, maar zijn niet verplicht, in hun nationale wetgeving een uitgebreidere bescherming toepassen dan in deze Overeenkomst is vereist, mits deze bescherming niet in strijd is met de bepalingen van deze Overeenkomst. Het staat de Leden vrij de passende methode voor toepassing van de bepalingen van deze Overeenkomst binnen hun eigen rechtsstelsel en praktijk te bepalen.

2. Voor de toepassing van deze Overeenkomst wordt onder “intellectuele eigendom” verstaan alle categorieën intellectuele eigendom die worden genoemd in Deel II, Titels 1 tot en met 7.

3. De Leden kennen de in deze Overeenkomst voorziene behandeling toe aan de onderdanen van andere Leden (1). Met betrekking tot de desbetreffende intellectuele eigendom wordt onder onderdanen van andere Leden verstaan de natuurlijke personen of rechtspersonen die zouden voldoen aan de criteria om in aanmerking te komen voor de bescherming voorzien in het Verdrag van Parijs (1967), de Berner Conventie (1971), het Verdrag van Rome en het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen, als alle Leden van de WTO partij bij die verdragen zouden zijn (2). Een Lid dat gebruik maakt van de mogelijkheden bepaald in artikel 5, derde lid, of artikel 6, tweede lid, van het Verdrag van Rome dient een kennisgeving als voorzien in die bepalingen te richten aan de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom.

 

 

Art. 2. Verdragen inzake de intellectuele eigendom

1. Wat betreft de Delen II, III en IV van deze Overeenkomst leven de Leden de artikelen 1 t/m 12 en 19 van het Verdrag van Parijs (1967) na.

 

2. Geen enkele bepaling in de Delen I t/m IV van deze Overeenkomst doet afbreuk aan de bestaande verplichtingen die de Leden jegens elkaar kunnen hebben ingevolge het Verdrag van Parijs, de Berner Conventie, het Verdrag van Rome en het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen.

 

 

Art. 3. Nationale behandeling

1. Elk Lid kent aan onderdanen van andere Leden een behandeling toe die niet minder gunstig is dan die welke het toekent aan zijn eigen onderdanen met betrekking tot de bescherming (3) van de intellectuele eigendom, onder voorbehoud van de uitzonderingen die reeds bepaald zijn in onderscheidenlijk het Verdrag van Parijs (1967), de Berner Conventie (1971), het Verdrag van Rome en het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen. Wat betreft uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties geldt deze verplichting slechts met betrekking tot de in deze Overeenkomst bepaalde rechten. Een Lid dat gebruik maakt van de mogelijkheden bepaald in artikel 6 van de Berner Conventie (1971) of artikel 16, eerste lid, letter b, van het Verdrag van Rome dient een kennisgeving als voorzien in die bepalingen te richten aan de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom.

2. Leden kunnen slechts gebruik maken van de ingevolge het eerste lid toegestane uitzonderingen in verband met rechterlijke en administratieve procedures, met inbegrip van de keuze van domicilie of de aanwijzing van een vertegenwoordiger binnen het rechtsgebied van een Lid, wanneer zulke uitzonderingen noodzakelijk zijn om de naleving te verzekeren van wetten en voorschriften die niet strijdig zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst en wanneer deze gedragingen niet plaatsvinden op een wijze die een verhulde beperking van het handelsverkeer vormt.

 

Art. 4. Meestbegunstiging

Met betrekking tot de bescherming van de intellectuele eigendom wordt elk voordeel, elke gunst, elk voorrecht of elke vrijstelling die c.q. dat een Lid verleent aan de onderdanen van een ander land terstond en onvoorwaardelijk verleend aan de onderdanen van alle andere Leden. Uitgezonderd van deze verplichting zijn door een Lid verleende voordelen, gunsten, voorrechten of vrijstellingen:

a. die voortvloeien uit internationale overeenkomsten inzake rechtshulp en rechtshandhaving van algemene aard en niet in het bijzonder zijn beperkt tot de bescherming van de intellectuele eigendom;

b. die zijn verleend overeenkomstig de bepalingen van de Berner Conventie (1971) of het Verdrag van Rome, waarbij wordt toegestaan dat de toegekende behandeling niet wordt bepaald door de nationale behandeling, maar door de in een ander land toegekende behandeling;c. met betrekking tot de rechten van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen en omroeporganisaties waarin ingevolge deze Overeenkomst niet is voorzien;d. die voortvloeien uit internationale overeenkomsten betreffende de bescherming van de intellectuele eigendom die in werking zijn getreden vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst, mits deze overeenkomsten ter kennis worden gebracht van de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom en geen willekeurige of ongerechtvaardigde discriminatie van onderdanen van andere Leden inhouden.

 

Art. 5. Multilaterale overeenkomsten inzake de verwerving of instandhouding van bescherming

De verplichtingen ingevolge de artikelen 3 en 4 zijn niet van toepassing op procedures bepaald in multilaterale overeenkomsten gesloten onder auspiciën van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom betreffende de verwerving of instandhouding van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom.

 

Art. 6. Uitputting van rechten

Ten behoeve van de beslechting van geschillen krachtens deze Overeenkomst mag, onverminderd de bepalingen van de artikelen 3 en 4, geen enkele bepaling in deze Overeenkomst worden aangewend om de kwestie van de uitputting van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom te regelen.

 

Art. 7. Doelstellingen

De bescherming en handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom dient bij te dragen aan de bevordering van technologische vernieuwing en aan de overdracht en verspreiding van technologie, tot wederzijds voordeel van producenten en gebruikers van technologische kennis en op een wijze die bevorderlijk is voor het sociaal en economisch welzijn, en aan een evenwicht tussen rechten en verplichtingen.

 

 

Art. 8. Beginselen

1. De Leden kunnen, bij het opstellen of wijzigen van hun nationale wet- en regelgeving, de maatregelen aannemen die nodig zijn ter bescherming van de volksgezondheid en de voeding en ter bevordering van het algemeen belang in sectoren die van vitaal belang zijn voor hun sociaal-economische en technologische ontwikkeling, mits zodanige maatregelen in overeenstemming zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.

2. Passende maatregelen, mits in overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst, kunnen nodig zijn ter voorkoming van misbruik van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom door bezitters van die rechten of van het toevlucht nemen tot gedragingen die het handelsverkeer op onredelijke wijze beperken of de internationale overdracht van technologie nadelig beïnvloeden.

 

Deel II. Normen betreffende het bestaan, de reikwijdte en de gebruikmaking van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom

 

Titel 1. Auteursrecht en naburige rechten

 

Art. 9. Verhouding tot de Berner Conventie

1. De Leden leven de artikelen 1 t/m 21 van en het Aanhangsel bij de Berner Conventie (1971) na. De Leden hebben evenwel geen rechten of verplichtingen krachtens deze Overeenkomst ten aanzien van de rechten verleend krachtens artikel 6bis van die Conventie of van de daaraan ontleende rechten.

2. De bescherming van het auteursrecht strekt zich uit tot uitdrukkingsvormen en niet tot denkbeelden, procedures, werkwijzen of mathematische concepten als zodanig.

 

Art. 10. Computerprogramma's en verzamelingen van gegevens

1. Computerprogramma's, in bron- dan wel doelcode, worden beschermd als letterkundige werken krachtens de Berner Conventie (1971).

2. Verzamelingen van gegevens of ander materiaal, in machine-leesbare dan wel in andere vorm, die door de keuze of rangschikking van de stof een schepping van de geest vormen, worden als zodanig beschermd. Deze bescherming, die zich niet uitstrekt tot de gegevens of het materiaal zelf, laat de auteursrechten inherent aan de gegevens of het materiaal zelf onverlet.

 

Art. 11. Rechten inzake verhuur

Ten minste wat computerprogramma's en cinematografische werken betreft, verleent een Lid auteurs en hun rechtsopvolgers het recht om de commerciële verhuur aan het publiek van originelen of kopieën van hun onder het auteursrecht vallende werken toe te staan of te verbieden. Een Lid is vrijgesteld van deze verplichting met betrekking tot cinematografische werken, tenzij deze verhuur heeft geleid tot het op grote schaal kopiëren van zulke werken, hetgeen een wezenlijke aantasting vormt van het uitsluitende reproduktierecht dat in dat Lid is verleend aan auteurs en hun rechtsopvolgers. Wat computerprogramma's betreft, geldt deze verplichting niet voor verhuur waarbij het programma zelf niet het eigenlijke voorwerp van de verhuur is.

 

 

Art. 12. Duur der bescherming

Wanneer de duur der bescherming van een werk, niet zijnde een fotografisch werk of een werk van toegepaste kunst, wordt berekend op een andere grondslag dan het leven van een natuurlijke persoon, is deze termijn niet korter dan vijftig jaar na het einde van het kalenderjaar van toegestane publikatie of, bij gebreke van zodanige toegestane publikatie binnen vijftig jaar na de schepping van het werk, vijftig jaar na het einde van het kalenderjaar waarin het werd geschapen.

 

Art. 13. Beperkingen en uitzonderingen

De Leden houden beperkingen van of uitzonderingen op uitsluitende rechten beperkt tot bepaalde bijzondere gevallen die niet in strijd zijn met de normale exploitatie van het werk en de legitieme belangen van de bezitter van het recht niet op onredelijke wijze schaden.

 

Art. 14. Bescherming van uitvoerende kunstenaars, producenten van fonogrammen (geluidsopnamen) en omroeporganisaties

1. Met betrekking tot een vastlegging van hun uitvoering op een fonogram hebben uitvoerende kunstenaars de mogelijkheid de volgende handelingen te beletten, wanneer deze worden verricht zonder hun toestemming: de vastlegging van hun niet vastgelegde uitvoering en de reproduktie van deze vastlegging. Uitvoerende kunstenaars hebben ook de mogelijkheid de volgende handelingen te beletten, wanneer deze worden verricht zonder hun toestemming: de uitzending langs draadloze weg en de overbrenging aan het publiek van de rechtstreekse uitzending van de uitvoering.

2. Producenten van fonogrammen genieten het recht de directe of indirecte reproduktie van hun fonogrammen toe te staan of te verbieden.

3. Omroeporganisaties hebben het recht de volgende handelingen te verbieden, wanneer deze worden verricht zonder hun toestemming: de vastlegging, de reproduktie van vastleggingen en de heruitzending langs draadloze weg alsmede de overbrenging aan het publiek van televisieuitzendingen van vastleggingen. Wanneer de Leden zulke rechten niet aan omroeporganisaties verlenen, bieden zij de bezitters van het auteursrecht wat uitzendingen betreft de mogelijkheid de bovengenoemde handelingen te beletten, onverminderd de bepalingen van de Berner Conventie (1971).

4. De bepalingen van artikel 11 betreffende computerprogramma's zijn van overeenkomstige toepassing op producenten van fonogrammen en andere bezitters van rechten met betrekking tot fonogrammen zoals bepaald in de nationale wetgeving. Indien een Lid op 15 april 1994 een stelsel kent voor een billijke vergoeding aan bezitters van rechten met betrekking tot de verhuur van fonogrammen, kan het een zodanig stelsel handhaven, mits de commerciële verhuur van fonogrammen geen aanleiding geeft tot wezenlijke aantasting van de uitsluitende rechten van reproduktie van de bezitters van rechten.

 

5. De krachtens deze Overeenkomst voor uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen geldende duur der bescherming loopt tot ten minste het einde van een tijdvak van vijftig jaar berekend van het einde van het kalenderjaar waarin de vastlegging werd vervaardigd of de uitvoering plaatsvond. De ingevolge het derde lid toegekende beschermingsduur is ten minste twintig jaar vanaf het einde van het kalenderjaar waarin de uitzending plaatsvond.

6. Een Lid kan, met betrekking tot de krachtens het eerste tot en met het derde lid verleende rechten, voorzien in voorwaarden, beperkingen, uitzonderingen en voorbehouden, voor zover toegestaan door het Verdrag van Rome. De bepalingen van artikel 18 van de Berner Conventie (1971) zijn evenwel ook van overeenkomstige toepassing op de rechten van uitvoerende kunstenaars en producenten van fonogrammen met betrekking tot fonogrammen.

 

Titel 2. Handelsmerken

 

Art. 15. Voor bescherming in aanmerking komende onderwerpen

1. Elk teken, of elke combinatie van tekens, waarmee de waren of diensten van de ene onderneming kunnen worden onderscheiden van die van andere ondernemingen kan een handelsmerk vormen. Deze tekens, met name woorden die persoonsnamen, letters, cijfers, figuratieve elementen en combinaties van kleuren alsmede een combinatie van zodanige tekens omvatten, komen in aanmerking voor inschrijving als handelsmerken. Wanneer de desbetreffende waren of diensten niet kunnen worden onderscheiden met de tekens op zichzelf, kunnen de Leden het in aanmerking komen voor inschrijving afhankelijk stellen van het onderscheidend vermogen op grond van het gebruik. De Leden kunnen als voorwaarde voor inschrijving verlangen dat de tekens met het oog waarneembaar zijn.

2. Het eerste lid mag niet zo worden uitgelegd dat daardoor een Lid wordt belet inschrijving van een handelsmerk te weigeren op andere gronden, mits deze niet afwijken van de bepalingen van het Verdrag van Parijs (1967).

3. De Leden kunnen het in aanmerking komen voor inschrijving afhankelijk stellen van het gebruik. Het feitelijk gebruik van een handelsmerk is evenwel geen voorwaarde voor het indienen van een aanvraag voor inschrijving. Een aanvraag mag niet worden afgewezen uitsluitend op grond van het feit dat het voorgenomen gebruik niet heeft plaats gevonden voor het verstrijken van een tijdvak van drie jaar vanaf de datum van de aanvraag.

4. De aard van de waren of diensten waarop een handelsmerk zal worden toegepast, vormt in geen geval een belemmering voor de inschrijving van het handelsmerk.

5. De Leden publiceren elk handelsmerk voordat het wordt ingeschreven dan wel onmiddellijk nadat het is ingeschreven en bieden een redelijke mogelijkheid voor verzoeken om doorhaling van de inschrijving. Daarnaast kunnen de Leden gelegenheid bieden voor verzet tegen de inschrijving van een handelsmerk.

 

Art. 16. Verleende rechten

1. De houder van een ingeschreven handelsmerk heeft het uitsluitend recht alle derden die niet zijn toestemming daartoe hebben, te beletten om in het handelsverkeer identieke of soortgelijke tekens te gebruiken voor waren of diensten die identiek zijn met of soortgelijk zijn aan die waarvoor het handelsmerk is ingeschreven, wanneer dat gebruik vermoedelijk zou leiden tot verwarring. In het geval van het gebruik van een identiek teken voor identieke waren of diensten wordt het vermoeden van verwarring verondersteld. De hierboven beschreven rechten laten bestaande eerdere rechten onverlet en zijn evenmin van invloed op de mogelijkheid waarover de Leden beschikken om rechten te verlenen op grond van het gebruik.

2. Artikel 6bis van het Verdrag van Parijs (1967) is van overeenkomstige toepassing op diensten. Bij het vaststellen of een handelsmerk algemeen bekend is, wordt rekening gehouden met de bekendheid van het handelsmerk bij de desbetreffende sector van het publiek, met inbegrip van de in dat Lid verworven bekendheid als gevolg van de reclame voor het handelsmerk.

3. Artikel 6bis van het Verdrag van Parijs (1967) is van overeenkomstige toepassing op waren of diensten die niet soortgelijk zijn aan die waarvoor een handelsmerk is ingeschreven, mits dat gebruik van dat handelsmerk met betrekking tot die waren of diensten zou duiden op een verband tussen die waren of diensten en de houder van het ingeschreven handelsmerk en mits de belangen van de houder van het ingeschreven handelsmerk vermoedelijk door dat gebruik worden geschaad.

 

Art. 17. Uitzonderingen

De Leden kunnen voorzien in beperkte uitzonderingen op de op een handelsmerk verleende rechten, zoals eerlijk gebruik van beschrijvende termen, mits deze uitzonderingen rekening houden met de legitieme belangen van de houder van het handelsmerk en van derden.

 

 

Art. 18. Duur der bescherming

De eerste inschrijving en elke verlenging van inschrijving van een handelsmerk geldt voor een termijn van ten minste zeven jaar. De inschrijving van een handelsmerk is onbeperkt verlengbaar.

 

 

Art. 19. Vereiste van gebruik

1. Indien voor de handhaving van een inschrijving gebruik van een handelsmerk is vereist, mag de inschrijving pas na een ononderbroken tijdvak van niet-gebruik van ten minste drie jaar worden doorgehaald, tenzij de houder van het handelsmerk geldige redenen, gebaseerd op het bestaan van belemmeringen voor dat gebruik, aantoont. Omstandigheden die zich buiten de wil van de houder van het handelsmerk voordoen en die een belemmering vormen voor het gebruik van het handelsmerk, zoals invoerbeperkingen op of andere overheidsmaatregelen voor door het handelsmerk beschermde waren of diensten, worden als geldige redenen voor niet-gebruik erkend.

2. Gebruik van een handelsmerk door een andere persoon, wanneer dit is onderworpen aan het toezicht van de houder, wordt voor de handhaving van de inschrijving erkend als gebruik van het handelsmerk.

 

Art. 20. Overige vereisten

Het gebruik van een handelsmerk in het handelsverkeer mag niet op ongerechtvaardigde wijze worden bemoeilijkt door bijzondere vereisten, zoals het gebruik te zamen met een ander handelsmerk, gebruik in een bijzondere vorm of gebruik op een wijze die afbreuk doet aan het vermogen tot het onderscheiden van de waren of diensten van de ene onderneming van die van andere ondernemingen. Dit sluit niet uit een vereiste waarbij wordt voorgeschreven dat het handelsmerk dat de onderneming aanduidt die de waren of diensten voortbrengt, wordt gebruikt te zamen met, maar zonder een verband daarmede te leggen, het handelsmerk dat de specifieke waren of diensten in kwestie van die onderneming onderscheidt.

 

Art. 21. Verlening van licenties en overdracht

De Leden kunnen de voorwaarden vaststellen inzake de verlening van licenties en de overdracht van handelsmerken, met dien verstande dat de gedwongen verlening van licenties van handelsmerken niet is toegestaan en dat de houder van een ingeschreven handelsmerk het recht heeft zijn handelsmerk over te dragen met of zonder de overdracht van het bedrijf waaraan het handelsmerk toebehoort.

 

 

Titel 3. Geografische aanduidingen

 

Art. 22. Bescherming van geografische aanduidingen

1. Voor de toepassing van deze Overeenkomst worden onder geografische aanduidingen verstaan aanduidingen die aangeven dat waren hun oorsprong hebben op het grondgebied van een Lid, of een regio of plaats op dat grondgebied, waarbij een bepaalde kwaliteit, reputatie of ander kenmerk van de waren wezenlijk valt toe te schrijven aan zijn geografische oorsprong.

2. Wat geografische aanduidingen betreft, voorzien de Leden in de wettelijke middelen om belanghebbenden in staat te stellen te beletten:

a. het gebruik van middelen in de benaming of voorstelling van waren waarmee wordt aangeduid of gesuggereerd dat de waren in kwestie hun oorsprong hebben in een ander geografisch gebied dat de werkelijke plaats van oorsprong op een wijze die het publiek misleidt ten aanzien van de geografische oorsprong van de waren;

b. elk gebruik dat een daad van oneerlijke mededinging vormt in de zin van artikel 10bis van het Verdrag van Parijs (1967).

 

3. De inschrijving van een handelsmerk dat een geografische aanduiding bevat, of uit zo'n aanduiding bestaat, voor waren die niet hun oorsprong hebben op het vermelde grondgebied, wordt door een Lid geweigerd of nietig verklaard, hetzij ambtshalve, indien zijn wetgeving zulks toelaat, hetzij op verzoek van een belanghebbende, indien het gebruik van de aanduiding in het handelsmerk voor deze waren in dat Lid zodanig is dat het publiek daardoor wordt misleid ten aanzien van de werkelijke plaats van oorsprong.

4. De bepalingen van het eerste, tweede en derde lid zijn van toepassing op een geografische aanduiding die, hoewel letterlijk juist wat betreft het grondgebied, de regio of de plaats waar de goederen hun oorsprong hebben, ten onrechte tegenover het publiek doet voorkomen dat de waren hun oorsprong hebben op een ander grondgebied.

 

Art. 23. Extra bescherming voor geografische aanduidingen voor wijnen en spiritualiën

1. Elk Lid voorziet in de wettelijke middelen om belanghebbenden in staat te stellen het gebruik te beletten van een geografische aanduiding ter benoeming van wijnen voor wijnen die niet hun oorsprong hebben in de door de geografische aanduiding in kwestie aangeduide plaats, of van een geografische aanduiding ter benoeming van spiritualiën voor spiritualiën die niet hun oorsprong hebben in de door de geografische aanduiding in kwestie aangeduide plaats, zelfs wanneer de werkelijke oorsprong van de waren is vermeld of de geografische aanduiding wordt gebruikt in vertaling of vergezeld gaat van uitdrukkingen zoals “soort”, “type”, “stijl”, “imitatie” en dergelijke (4).

2. De inschrijving van een handelsmerk voor wijnen die een geografische aanduiding ter benoeming van wijnen bevat, of uit zo'n aanduiding bestaat, dan wel voor spiritualiën dat een geografische aanduiding ter benoeming van spiritualiën bevat, of uit zo'n aanduiding bestaat, wordt geweigerd of nietig verklaard, hetzij ambtshalve, indien de wetgeving van een Lid zulks toelaat, hetzij op verzoek van een belanghebbende, met betrekking tot wijnen of spiritualiën die niet deze oorsprong hebben.

 

 

3. In het geval van gelijkluidende geografische aanduidingen voor wijnen wordt aan elke aanduiding bescherming verleend, onverminderd artikel 22, vierde lid. Elk Lid stelt de praktische voorwaarden vast waaronder de gelijkluidende aanduidingen in kwestie van elkaar zullen worden onderscheiden, met inachtneming van de noodzaak een billijke behandeling van de betrokken producenten te waarborgen en de consumenten niet te misleiden.

4. Ten einde de bescherming van geografische aanduidingen voor wijnen te vergemakkelijken, worden binnen de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom onderhandelingen aangegaan betreffende de instelling van een multilateraal stelsel van kennisgeving en registratie van geografische aanduidingen voor wijnen die in aanmerking komen voor bescherming in de Leden die deelnemen aan het stelsel.

 

Art. 24. Internationale onderhandelingen; uitzonderingen

1. De Leden komen overeen onderhandelingen aan te gaan ter uitbreiding van de bescherming van afzonderlijke geografische aanduidingen krachtens artikel 23. De bepalingen van het vierde tot en met het achtste lid hieronder mogen door een Lid niet worden ingeroepen om te weigeren onderhandelingen te voeren of bilaterale of multilaterale overeenkomsten te sluiten. In de context van zulke onderhandelingen dienen de Leden bereid te zijn de voortgezette toepassing van deze bepalingen te overwegen op afzonderlijke geografische aanduidingen waarvan het gebruik het onderwerp van deze onderhandelingen vormde.

2. De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom toetst de toepassing van de bepalingen van deze Titel; de eerste toetsing vindt plaats binnen twee jaar na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst. Aangelegenheden die van invloed zijn op het nakomen van de verplichtingen krachtens deze bepalingen, kunnen onder de aandacht van de Raad worden gebracht; op verzoek van een Lid pleegt de Raad overleg met een Lid of Leden betreffende een aangelegenheid waarvoor geen bevredigende oplossing kan worden gevonden door middel van bilateraal of plurilateraal overleg tussen de betrokken Leden. De Raad neemt de overeengekomen stappen ter vergemakkelijking van de werking en bevordering van de doelstellingen van deze Titel.

 

3. Bij de toepassing van deze Titel vermindert een Lid niet de bescherming van geografische aanduidingen die in dat Lid bestond onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst.

 

4. Geen enkele bepaling in deze Titel verlangt van een Lid dat dit het voortgezette en soortgelijke gebruik belet van een bepaalde geografische aanduiding van een ander Lid ter benoeming van wijnen of spiritualiën in verband met waren of diensten door één van zijn onderdanen of ingezetenen die deze geografische aanduiding voortdurend heeft gebruikt voor dezelfde of aanverwante waren of diensten op het grondgebied van dat Lid hetzij (a) gedurende ten minste tien jaar vóór 15 april 1994, hetzij (b) te goeder trouw vóór die datum.

5. Wanneer een handelsmerk te goeder trouw is aangevraagd of ingeschreven, of wanneer rechten op een handelsmerk door gebruik te goeder trouw zijn verworven:

a. vóór de datum van toepassing van deze bepalingen in dat Lid zoals omschreven in Deel VI; of

b. voordat de geografische aanduiding wordt beschermd in haar land van oorsprong;

mogen maatregelen aangenomen ter toepassing van deze Titel geen afbreuk doen aan de ontvankelijkheid of geldigheid van de inschrijving van een handelsmerk, of aan het recht een handelsmerk te gebruiken, op grond van het feit dat dit handelsmerk identiek is met of soortgelijk is aan een geografische aanduiding.

 

 

6. Geen enkele bepaling in deze Titel verlangt van een Lid dat dit de bepalingen hiervan toepast met betrekking tot een geografische aanduiding van een ander Lid voor waren of diensten waarvan de desbetreffende aanduiding identiek is met de in de omgangstaal gebruikelijke term als soortnaam voor deze waren of diensten op het grondgebied van dat Lid. Geen enkele bepaling van deze Titel verlangt van een Lid dat dit de bepalingen hiervan toepast met betrekking tot een geografische aanduiding van een ander Lid voor voortbrengselen van de wijnstok waarvan de desbetreffende aanduiding identiek is met de gangbare naam van een druivesoort die op het grondgebied van dat Lid voorkomt op de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst.

 

7. Een Lid kan bepalen dat een krachtens deze Titel gedaan verzoek in verband met het gebruik of de inschrijving van een handelsmerk moet worden ingediend binnen vijf jaar nadat het strijdige gebruik van de beschermde aanduiding in dat Lid algemeen bekend is geworden of na de datum van inschrijving van het handelsmerk in dat Lid, mits het handelsmerk op die datum is gepubliceerd, indien deze datum eerder valt dan de datum waarop het strijdige gebruik algemeen bekend werd in dat Lid, mits de geografische aanduiding niet te kwader trouw wordt gebruikt of ingeschreven.

 

8. De bepalingen van deze Titel doen op generlei wijze afbreuk aan het recht van een persoon om in het handelsverkeer zijn naam of de naam van zijn voorganger in zaken te gebruiken, behalve wanneer deze naam op zodanige wijze wordt gebruikt dat het publiek daardoor wordt misleid.

9. Krachtens deze Overeenkomst bestaat er geen verplichting tot bescherming van geografische aanduidingen die niet of niet langer zijn beschermd in hun land van oorsprong, of die in dat land in onbruik zijn geraakt.

 

Titel 4. Tekeningen en modellen van nijverheid

 

Art. 25. Vereisten voor bescherming

1. De Leden voorzien in de bescherming van onafhankelijk vervaardigde tekeningen en modellen van nijverheid die nieuw of oorspronkelijk zijn. De Leden kunnen bepalen dat tekeningen of modellen niet nieuw of oorspronkelijk zijn, indien deze niet aanmerkelijk verschillen van bekende tekeningen en modellen of combinaties van bekende kenmerken van tekeningen en modellen. De Leden kunnen bepalen dat deze bescherming zich niet uitstrekt tot tekeningen en modellen waarvoor hoofdzakelijk technische of functionele eisen bepalend zijn.

2. Elk Lid ziet erop toe dat de vereisten voor het verkrijgen van bescherming voor tekeningen en modellen op het gebied van textiel, met name met betrekking tot kosten, onderzoek of openbaarmaking, niet op onredelijke wijze de mogelijkheid om zodanige bescherming te vragen en te verkrijgen belemmeren. Het staat de Leden vrij aan deze verplichting te voldoen door middel van de wetgeving inzake tekeningen en modellen van nijverheid of de wetgeving inzake auteursrechten.

 

Art. 26. Bescherming

1. De eigenaar van een beschermde tekening of een beschermd model van nijverheid heeft het recht derden die daartoe niet zijn toestemming hebben te beletten artikelen te vervaardigen, verkopen of in te voeren die hetzelfde uiterlijk vertonen of waarin een tekening of model is belichaamd dat een kopie of in feite een kopie is van de beschermde tekening of het beschermde model, wanneer deze handelingen voor handelsdoeleinden worden verricht.

2. De Leden kunnen voorzien in beperkte uitzonderingen op de bescherming van tekeningen en modellen van nijverheid, mits deze uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van beschermde tekeningen en modellen van nijverheid en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de eigenaar van de beschermde tekening of het beschermde model schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden.

3. De duur der bescherming beloopt ten minste tien jaar.

 

Titel 5. Octrooien

 

Art. 27. Octrooieerbare onderwerpen

1. Onverminderd het bepaalde in het tweede en het derde lid, kan octrooi worden verleend voor uitvindingen, produkten dan wel werkwijzen, op alle gebieden van de technologie, mits zij nieuw zijn, op uitvinderswerkzaamheid berusten en industrieel kunnen worden toegepast (5). Onverminderd artikel 65, vierde lid, artikel 70, achtste lid, en het derde lid van dit artikel kan octrooi worden verleend en kunnen octrooirechten worden genoten zonder onderscheid op grond van de plaats van uitvinding, het gebied van de technologie en op grond van het feit dat produkten worden ingevoerd of in eigen land worden vervaardigd.

 

2. De Leden kunnen van octrooieerbaarheid uitsluiten uitvindingen waarvan het beletten van de commerciële toepassing op hun grondgebied noodzakelijk is ter bescherming van de openbare orde of de goede zeden, met inbegrip van de bescherming van het leven of de gezondheid van mensen, dieren of planten of ter vermijding van ernstige schade voor het milieu, mits deze uitsluiting niet slechts plaatsvindt omdat de exploitatie door de nationale wetgeving is verboden.

3. De Leden kunnen ook van octrooieerbaarheid uitsluiten:

a. diagnostische, therapeutische en chirurgische methoden voor de behandeling van mensen of dieren;

b. andere planten en dieren die micro-organismen en andere werkwijzen van wezenlijk biologische aard voor de voortbrenging van planten of dieren niet zijnde biologische en microbiologische werkwijzen. De Leden voorzien evenwel in de bescherming van plantenrassen door octrooien dan wel door een doeltreffend afzonderlijk stelsel, of een combinatie daarvan. De bepalingen van deze letter worden vier jaar na de inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst opnieuw bezien.

 

 

Art. 28. Verleende rechten

1. Een octrooi verleent aan de houder de volgende uitsluitende rechten:

a. wanneer het onderwerp van een octrooi een produkt is, derden die daartoe niet zijn toestemming hebben te beletten: dat produkt te vervaardigen, te gebruiken, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of voor deze doeleinden in te voeren (6);

b. wanneer het onderwerp van een octrooi een werkwijze is, derden die daartoe niet zijn toestemming hebben te beletten deze werkwijze te gebruiken en ten minste het rechtstreeks door middel van deze werkwijze verkregen produkt te gebruiken, ten verkoop aan te bieden, te verkopen of voor deze doeleinden in te voeren.

2. Houders van octrooien hebben ook het recht het octrooi over te dragen, of te doen overgaan door opvolging, en licentieovereenkomsten te sluiten.

 

Art. 29. Aan octrooiaanvragen gestelde voorwaarden

1. De Leden vereisen dat een aanvrager van een octrooi de uitvinding openbaar maakt op een wijze die voldoende duidelijk en volledig is om de uitvinding te kunnen toepassen door een ter zake bekwaam persoon en kunnen vereisen dat de aanvrager de beste wijze van toepassing van de uitvinding aangeeft die de uitvinder bekend is op de datum van indiening van de aanvrage of, wanneer een beroep op het recht van voorrang wordt gedaan, op de datum van voorrang van de aanvrage.

2. De Leden kunnen van een aanvrager van een octrooi verlangen dat deze informatie verstrekt betreffende zijn overeenkomstige aanvragen en verleningen van octrooi in het buitenland.

 

Art. 30. Uitzonderingen op verleende rechten

De Leden kunnen voorzien in beperkte uitzonderingen op de door een octrooi verleende uitsluitende rechten, mits deze uitzonderingen niet op onredelijke wijze strijdig zijn met de normale exploitatie van het octrooi en niet op onredelijke wijze de legitieme belangen van de houder van het octrooi schaden, rekening houdend met de legitieme belangen van derden.

 

 

Art. 31. Ander gebruik zonder toestemming van de houder van het recht

Wanneer de wetgeving van een Lid ander gebruik (7) van het onderwerp van een octrooi toestaat zonder toestemming van de houder van het recht, met inbegrip van gebruik door de overheid of door daartoe door de overheid gemachtigde derden, dienen de volgende bepalingen te worden geëerbiedigd:

a. de toestemming tot dit gebruik wordt van geval tot geval bezien;

b. dit gebruik mag slechts worden toegestaan indien de voorgestelde gebruiker voorafgaande aan dit gebruik pogingen heeft gedaan om van de houder van het recht toestemming te verkrijgen op redelijke commerciële voorwaarden en deze pogingen niet binnen een redelijke termijn zijn geslaagd. Een Lid kan van deze vereiste ontheffing verlenen in het geval van een nationale noodtoestand of andere omstandigheden van bijzonder dringende aard of in geval van niet-commercieel gebruik door de overheid. In situaties van een nationale noodtoestand of andere omstandigheden van bijzonder dringende aard dient de houder van het recht niettemin zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk is daarvan in kennis te worden gesteld. Wanneer, in het geval van niet-commercieel gebruik door de overheid, de overheid of de contractant, zonder een octrooi-onderzoek te verrichten, weet of aantoonbare redenen heeft om te weten dat een geldig octrooi wordt of zal worden gebruikt door of namens de overheid, dient de houder van het recht onverwijld daarvan in kennis te worden gesteld;c. de reikwijdte en duur van dit gebruik zijn beperkt tot het doel waarvoor het werd toegestaan en het gebruik is in het geval van halfgeleidertechnologie alleen toegestaan voor niet-commercieel gebruik door de overheid of voor het tegengaan van een gedraging waarvan na een gerechtelijke of administratieve procedure is vastgesteld dat deze concurrentiebeperkend is;d. dit gebruik is niet-uitsluitend;e. dit gebruik is niet overdraagbaar, behalve te zamen met dat deel van de onderneming of de goodwill die het gebruik geniet;f. dit gebruik wordt voornamelijk toegestaan voor de voorziening van de binnenlandse markt van het Lid dat het gebruik toestaat;g. toestemming tot dit gebruik kan, met toereikende bescherming van de legitieme belangen van de personen aan wie toestemming is verleend, worden beëindigd indien en wanneer de omstandigheden die tot de toestemming hebben geleid zich niet langer voordoen en zich vermoedelijk niet opnieuw zullen voordoen. De bevoegde autoriteit heeft de bevoegdheid om, op met redenen omkleed verzoek, het voortduren van deze omstandigheden te bezien;h. de houder van het recht wordt een, gezien de omstandigheden van het geval, toereikende vergoeding betaald, met inachtneming van de economische waarde van de machtiging;i. de rechtsgeldigheid van een beslissing betreffende de toestemming tot dit gebruik is onderworpen aan toetsing door de rechter of andere onafhankelijke toetsing door een afzonderlijk hoger gezag in dat Lid;j. een beslissing betreffende de met betrekking tot dit gebruik verstrekte vergoeding is onderworpen aan toetsing door de rechter of andere onafhankelijke toetsing door een afzonderlijk hoger gezag in dat Lid;k. de Leden zijn niet verplicht de voorwaarden in de letters b en f toe te passen wanneer dit gebruik is toegestaan om een gedraging tegen te gaan waarvan na een gerechtelijke of administratieve procedure is vastgesteld dat deze concurrentiebeperkend is. Met de noodzaak om concurrentiebeperkende gedragingen te corrigeren kan rekening worden gehouden bij de vaststelling van het bedrag van de vergoeding in zulke gevallen. De bevoegde autoriteiten hebben de bevoegdheid de beëindiging van de toestemming te weigeren indien en wanneer de omstandigheden die tot de toestemming hebben geleid zich vermoedelijk weer zullen voordoen;l. wanneer tot dit gebruik toestemming is verleend om het gebruik van een octrooi (“het tweede octrooi”) mogelijk te maken dat niet kan worden gebruikt zonder inbreuk te maken op een ander octrooi (“het eerste octrooi”), zijn de onderstaande bijkomende voorwaarden van toepassing:

i. de in het tweede octrooi beschreven uitvinding betreft een belangrijke technische vooruitgang van aanmerkelijke economische betekenis vergeleken met de in het eerste octrooi beschreven uitvinding;

ii. de houder van het eerste octrooi is gerechtigd tot wederkerige verlening van een licentie op redelijke voorwaarden om de in het tweede octrooi beschreven uitvinding te gebruiken; en

iii. het met betrekking tot het eerste octrooi toegestane gebruik is niet overdraagbaar, behalve te zamen met de overdracht van het tweede octrooi.

 

Art. 32. Intrekking/Vervallenverklaring

Voor beslissingen tot intrekking of vervallenverklaring van een octrooi dient een mogelijkheid voor toetsing door de rechter te bestaan.

 

Art. 33. Duur der bescherming

De duur der bescherming eindigt niet voor het verstrijken van een tijdvak van twintig jaar te rekenen van de datum van indiening (8).

 

Art. 34. Octrooien voor werkwijzen: Bewijslast

1. Ten behoeve van een civiele procedure met betrekking tot de inbreuk op de rechten van de houder bedoeld in artikel 28, eerste lid, letter b, hebben de rechterlijke autoriteiten, indien het onderwerp van een octrooi een werkwijze voor de verkrijging van een produkt is, de bevoegdheid de verweerder te gelasten aan te tonen dat de werkwijze om een identiek produkt te verkrijgen, verschilt van de geoctrooieerde werkwijze. De Leden dienen derhalve in ten minste één van de onderstaande omstandigheden te bepalen dat een identiek produkt, wanneer het is verkregen zonder de toestemming van de houder van het octrooi, bij gebreke van bewijs van het tegendeel, wordt geacht te zijn verkregen door middel van de geoctrooieerde werkwijze:

a. indien het door middel van de geoctrooieerde werkwijze verkregen produkt nieuw is;

b. indien het in hoge mate waarschijnlijk is dat het identieke produkt werd verkregen door middel van de werkwijze en de houder van het octrooi niet in staat is geweest door redelijke inspanningen de feitelijk gebruikte werkwijze vast te stellen.

2. Het staat een Lid vrij te bepalen dat de in het eerste lid genoemde bewijslast alleen op de vermeende inbreukmaker rust indien is voldaan aan de in letter a bedoelde voorwaarde of alleen indien is voldaan aan de in letter b bedoelde voorwaarde.

3. Bij het aanvoeren van bewijs van het tegendeel dient rekening te worden gehouden met de legitieme belangen van de verweerder bij de bescherming van zijn fabrieks- en handelsgeheimen.

 

 

Titel 6. Ontwerpen voor schakelpatronen (topografieën) van geïntegreerde schakelingen

 

Art. 35. Verhouding tot het IPIC-Verdrag

De Leden komen overeen bescherming te bieden aan de ontwerpen voor schakelpatronen (topografieën) van geïntegreerde schakelingen (hierna te noemen “schakelpatroonontwerpen “) in overeenstemming met de artikelen 2 tot en met 7 (met uitzondering van artikel 6, derde lid), artikel 12 en artikel 16, derde lid, van het Verdrag inzake de intellectuele eigendom met betrekking tot geïntegreerde schakelingen en daarnaast zich te houden aan de onderstaande bepalingen.

 

Art. 36. Reikwijdte van de bescherming

Behoudens het bepaalde in artikel 37, eerste lid, beschouwen de Leden de volgende handelingen als onrechtmatig indien deze worden verricht zonder toestemming van de houder van het recht (9): het invoeren, verkopen of anderszins distribueren voor handelsdoeleinden van een beschermd schakelpatroonontwerp, een geïntegreerde schakeling die een beschermd schakelpatroonontwerp omvat, of van een artikel dat zulk een geïntegreerde schakeling omvat, slechts voor zover dit een onrechtmatig gereproduceerd schakelpatroonontwerp blijft bevatten.

Art. 37. Handelingen waarvoor de toestemming van de houder van het recht niet is vereist

1. Niettegenstaande artikel 36 beschouwt een Lid niet als onrechtmatig het verrichten van een van de in dat artikel bedoelde handelingen met betrekking tot een geïntegreerde schakeling die een onrechtmatig gereproduceerd schakelpatroonontwerp omvat of een artikel dat zulk een geïntegreerde schakeling omvat, wanneer de persoon die zulke handelingen verricht of daartoe opdracht geeft, niet wist en geen redelijke gronden had om te weten, toen hij de geïntegreerde schakeling of het artikel dat zulk een geïntegreerde schakeling omvat verwierf, dat het een onrechtmatig geproduceerd schakelpatroonontwerp omvatte. De Leden bepalen dat deze persoon, na het tijdstip waarop hij in voldoende mate in kennis is gesteld van het feit dat het schakelpatroonontwerp onrechtmatig was gereproduceerd, alle handelingen met betrekking tot de in voorraad zijnde of vóór dat tijdstip bestelde goederen kan verrichten, doch dat hij de houder van het recht een bedrag moet betalen dat gelijkwaardig is met een redelijke royalty die voor zulk een schakelpatroonontwerp zou moeten worden betaald krachtens een licentie waarover vrijelijk is onderhandeld.

2. De voorwaarden in artikel 31, letters a tot en met k, zijn van overeenkomstige toepassing in het geval van een niet-vrijwillige verlening van een licentie voor een schakelpatroonontwerp of van het gebruik daarvan door of namens de overheid zonder de toestemming van de houder van het recht.

 

Art. 38. Duur der bescherming

1. In Leden die als voorwaarde voor bescherming inschrijving vereisen, eindigt de duur der bescherming voor schakelpatroonontwerpen niet voor het verstrijken van een tijdvak tien jaar gerekend van de datum van indiening van een aanvraag voor inschrijving of van de eerste commerciële exploitatie, waar ook ter wereld.

2. In Leden die geen inschrijving vereisen als voorwaarde voor bescherming, zijn schakelpatroonontwerpen beschermd voor een termijn van ten minste tien jaar vanaf de datum van eerste commerciële exploitatie, waar ook ter wereld.

3. Niettegenstaande het eerste en het tweede lid kan een Lid bepalen dat de bescherming vervalt vijftien jaar na de schepping van het schakelpatroonontwerp.

 

Titel 7. Bescherming van niet openbaar gemaakte informatie

 

 

Art. 39.

1. Bij het waarborgen van doeltreffende bescherming tegen oneerlijke concurrentie zoals bepaald in artikel 10bis van het Verdrag van Parijs (1967), beschermen de Leden niet openbaar gemaakte informatie overeenkomstig het tweede lid en aan overheden of overheidsinstanties verstrekte gegevens overeenkomstig het derde lid.

2. Natuurlijke personen en rechtspersonen hebben de mogelijkheid te beletten dat informatie waarover zij rechtmatig beschikken zonder hun toestemming wordt openbaar gemaakt aan, verworven door of gebruikt door anderen op een wijze die strijdig is met eerlijke handelsgebruiken (10), zolang deze informatie:

a. geheim is in de zin dat zij, globaal dan wel in de juiste samenstelling en ordening van de bestanddelen, niet algemeen bekend is bij of gemakkelijk toegankelijk voor personen binnen de kringen die zich gewoonlijk bezighouden met de desbetreffende soort informatie;

b. handelswaarde bezit omdat zij geheim is; enc. is onderworpen aan, gezien de omstandigheden, redelijke maatregelen door de persoon die rechtmatig over de informatie beschikt, om deze geheim te houden.

 

3. De Leden die, als voorwaarde voor goedkeuring van het op de markt brengen van farmaceutische produkten of chemische produkten voor de landbouw die nieuwe chemische eenheden bevatten, de overlegging van niet openbaar gemaakte test- of andere gegevens vereisen, waarvan de opstelling een aanmerkelijke inspanning vergt, beschermen deze gegevens tegen oneerlijk commercieel gebruik. Daarnaast beschermen de Leden deze gegevens tegen openbaarmaking, behalve waar dit nodig is ter bescherming van het publiek of tenzij er stappen worden ondernomen om te verzekeren dat de gegevens worden beschermd tegen oneerlijk commercieel gebruik.

 

 

 

 

 

Titel 8. Bestrijding van concurrentiebeperkende gedragingen in contractuele licenties

 

 

Art. 40.

1. De Leden zijn het erover eens dat sommige licentiegebruiken of -voorwaarden betreffende de intellectuele eigendom die de concurrentie beperken, nadelige gevolgen kunnen hebben voor het handelsverkeer en de overdracht en verspreiding van technologie kunnen belemmeren.

2. Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst belet de Leden om in hun nationale wetgeving licentiegebruiken of -voorwaarden aan te geven die in bepaalde gevallen een misbruik van de intellectuele eigendom kunnen vormen dat een nadelig gevolg heeft voor de concurrentie op de desbetreffende markt. Zoals hierboven bepaald kan een Lid, in overeenstemming met de andere bepalingen van deze Overeenkomst, passende maatregelen nemen om dergelijk misbruik, bijvoorbeeld uitsluitende voorwaarden inzake retrocessie, voorwaarden die aanvechting van de geldigheid beletten en een dwingend stelsel voor gekoppelde licenties kunnen omvatten, te beletten of te bestrijden, in het licht van de desbetreffende wet- en regelgeving van dat Lid.

 

3. Elk Lid treedt op verzoek in overleg met elk ander Lid dat redenen heeft om aan te nemen dat een houder van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, die onderdaan of ingezetene is van het Lid tot wie het verzoek om overleg is gericht, overgaat tot gedragingen waardoor de wet- en regelgeving van het Lid inzake het onderwerp van deze Titel wordt overtreden, en dat naleving van deze wetgeving wenst te bewerkstelligen, onverminderd een vordering krachtens het recht en ongeacht de volledige vrijheid van een van beide Leden om een definitieve beslissing te nemen. Het aangezochte Lid neemt het verzoek volledig en welwillend in overweging en biedt voldoende gelegenheid voor overleg met het verzoekende Lid en werkt mede door middel van het verstrekken van algemeen beschikbare niet vertrouwelijke informatie die van belang is voor de desbetreffende aangelegenheid en van andere informatie waarover het Lid beschikt, onverminderd het nationale recht en van het bereiken van wederzijds bevredigende regelingen betreffende de eerbiediging van het vertrouwelijk karakter van deze informatie door het verzoekende Lid.

 

4. Een Lid waarvan de onderdanen of ingezetenen het voorwerp zijn van procedures in een ander Lid betreffende de vermeende overtreding van de wet- en regelgeving van dat andere Lid betreffende het onderwerp van deze Titel wordt, op verzoek, door het andere Lid gelegenheid voor overleg geboden onder dezelfde voorwaarden als voorzien in het derde lid.

 

 

 

 

Deel III. Handhaving van de rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom

 

 

Titel 1. Algemene verplichtingen

Art. 41.

1. De Leden zien erop toe dat in hun nationale wetgeving is voorzien in procedures voor de handhaving, zoals bedoeld in dit Deel, opdat doeltreffend kan worden opgetreden tegen elke inbreuk op onder deze Overeenkomst vallende rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, met inbegrip van snelle middelen om inbreuken te voorkomen en middelen die verdere inbreuken tegengaan. Deze procedures dienen zodanig te worden toegepast dat het scheppen van belemmeringen voor legitiem handelsverkeer wordt vermeden en dat wordt voorzien in waarborgen tegen misbruik van deze procedures.

 

2. Procedures betreffende de handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom dienen eerlijk en billijk te zijn. Zij mogen niet onnodig ingewikkeld of kostbaar zijn of onredelijke termijnen of nodeloze vertragingen inhouden.

3. Beslissingen ten principale dienen bij voorkeur schriftelijk en met redenen omkleed te zijn. Zij dienen ten minste aan de partijen bij de procedure zonder onnodige vertraging ter beschikking te worden gesteld. Beslissingen ten principale dienen slechts te zijn gebaseerd op bewijsmateriaal ten aanzien waarvan de partijen in de gelegenheid werden gesteld om te worden gehoord.

 

4. De partijen bij een procedure dienen de mogelijkheid te hebben tot herziening door een rechterlijke autoriteit van definitieve administratieve beslissingen en, onverminderd de bepalingen inzake rechtsbevoegdheid in de nationale wetgeving betreffende het belang van een zaak, ten minste van de juridische aspecten van rechterlijke beslissingen ten principale in eerste aanleg. Er is evenwel geen verplichting om een mogelijkheid te bieden tot herziening van vrijspraak in strafzaken.

 

5. Er bestaat overeenstemming over het feit dat dit Deel geen verplichting schept om een rechtsstelsel in te voeren voor de handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom naast dat voor de rechtshandhaving in het algemeen en evenmin van invloed is op de bevoegdheid van Leden tot rechtshandhaving in het algemeen. Geen enkele bepaling in dit Deel schept een verplichting met betrekking tot de verdeling van middelen tussen de handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom en de rechtshandhaving in het algemeen.

 

Titel 2. Civiele en administratieve procedures en corrigerende maatregelen

Art. 42. Eerlijke en billijke procedures

De Leden bieden houders van rechten (11) de mogelijkheid tot het voeren van civiele gerechtelijke procedures betreffende de handhaving van onder deze Overeenkomst vallende rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom. Verweerders hebben recht op een tijdige schriftelijke kennisgeving die voldoende gegevens bevat, met inbegrip van de gronden voor de vorderingen. De partijen dient te worden toegestaan zich door onafhankelijke raadslieden te doen vertegenwoordigen en de procedures mogen geen overmatig zware vereisten betreffende verplichte verschijning in persoon opleggen. Alle partijen bij zodanige procedures dienen naar behoren gerechtigd te zijn om hun vorderingen te staven en alle van belang zijnde bewijsmateriaal over te leggen. De procedure dient te voorzien in middelen om vertrouwelijke informatie als zodanig te herkennen en te beschermen, tenzij zulks strijdig zou zijn met bestaande constitutionele vereisten.

 

Art. 43. Bewijsmateriaal

1. De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid, wanneer een partij redelijkerwijs beschikbaar bewijsmateriaal heeft overgelegd dat voldoende is om haar vorderingen te onderbouwen en voor de staving van haar vorderingen van belang zijnde bewijsmateriaal heeft genoemd dat zich in de macht van de wederpartij bevindt, om te gelasten dat dit bewijsmateriaal door de wederpartij wordt overgelegd, in passende gevallen met inachtneming van voorwaarden die de bescherming van vertrouwelijke informatie verzekeren.

2. In gevallen waarin een partij bij een procedure opzettelijk en zonder goede redenen toegang weigert tot noodzakelijke informatie of deze anderszins niet binnen een redelijke termijn verstrekt, dan wel een procedure in verband met een vordering tot handhaving van rechten aanmerkelijk belemmert, kan een Lid de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid verlenen om voorlopige en definitieve beslissingen te geven, bevestigend of afwijzend, op basis van de aan hen voorgelegde informatie, met inbegrip van de klacht of de bewering van de zijde van de door het ontzeggen van toegang tot informatie benadeelde partij, mits de partijen in de gelegenheid worden gesteld om omtrent de beweringen of het bewijsmateriaal te worden gehoord.

 

Art. 44. Rechterlijke bevelen

1. De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid een partij te gelasten een inbreuk te staken, onder andere om te beletten dat ingevoerde goederen die inbreuk op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom inhouden, onmiddellijk na de inklaring van zodanige goederen door de douane in het verkeer onder hun rechtsmacht worden gebracht. De Leden zijn niet verplicht deze bevoegdheid te verlenen met betrekking tot beschermde onderwerpen, verworven of besteld door een persoon voordat deze wist of redelijke gronden had om te weten dat het handelen in zulke onderwerpen inbreuk op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom met zich zou brengen.

2. Niettegenstaande de andere bepalingen van dit Deel en mits de bepalingen van Deel II die specifiek betrekking hebben op het gebruik door overheden, of door daartoe door een overheid gemachtigde derden, zonder toestemming van de houder van het recht, worden nageleefd, kunnen Leden de mogelijke corrigerende maatregelen tegen zodanig gebruik beperken tot betaling van een vergoeding in overeenstemming met artikel 31, letter h. In andere gevallen zijn de corrigerende maatregelen krachtens dit Deel van toepassing of dienen er, wanneer deze corrigerende maatregelen onverenigbaar zijn met het nationale recht, declaratoire vonnissen en toereikende schadevergoeding te kunnen worden verkregen.

 

Art. 45. Schadevergoeding

1. De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid de inbreukmaker te gelasten aan de houder van het recht een toereikende schadevergoeding te betalen ter compensatie van de schade die de houder van het recht heeft geleden wegens een inbreuk op zijn recht uit hoofde van de intellectuele eigendom door een inbreukmaker die wist of redelijke gronden had om te weten dat hij inbreuk pleegde.

2. De rechterlijke autoriteiten hebben ook de bevoegdheid de inbreukmaker te gelasten aan de houder van het recht kosten te betalen, die passende honoraria van een raadsman kunnen omvatten. In passende gevallen kunnen de Leden de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid verlenen om invordering van winsten en/of betaling van vooraf vastgestelde schadevergoeding te gelasten, zelfs wanneer de inbreukmaker niet wist of geen redelijke gronden had om te weten dat hij inbreuk pleegde.

 

Art. 46. Overige corrigerende maatregelen

Ten einde inbreuken doeltreffend tegen te gaan, hebben de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid te gelasten dat goederen waarvan zij hebben vastgesteld dat deze inbreuk maken, zonder schadevergoeding van welke aard ook, worden onttrokken aan het verkeer op zodanige wijze dat nadeel voor de houder van het recht wordt vermeden of, tenzij dit in strijd zou zijn met bestaande constitutionele vereisten, deze goederen worden vernietigd. De rechterlijke autoriteiten hebben ook de bevoegdheid te gelasten dat materialen en werktuigen, die voornamelijk zijn gebruikt bij de voortbrenging van de inbreukmakende goederen, zonder schadevergoeding van welke aard ook, worden onttrokken aan het verkeer op zodanige wijze dat het gevaar van verdere inbreuken tot een minimum wordt teruggebracht. Bij het behandelen van zulke verzoeken dient de eis van proportionaliteit tussen de ernst van de inbreuk en de gelaste corrigerende maatregelen alsmede de belangen van derden in aanmerking te worden genomen. Wat betreft nagemaakte merkartikelen, is het eenvoudigweg verwijderen van het onrechtmatig aangebrachte handelsmerk niet voldoende, behalve in uitzonderlijke gevallen, om het in het verkeer brengen van de goederen toe te laten.

 

Art. 47. Recht op informatie

De Leden kunnen bepalen dat de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid hebben, tenzij dit niet in verhouding zou staan tot de ernst van de inbreuk, om de inbreukmaker te gelasten de houder van het recht in kennis te stellen van de identiteit van derden die betrokken zijn bij de produktie en distributie van de inbreukmakende goederen of diensten en van hun distributiekanalen.

 

Art. 48. Schadeloosstelling van de verweerder

1. De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid een partij op wier verzoek maatregelen werden genomen en die de procedures tot handhaving van rechten heeft misbruikt, te gelasten om een partij aan wie ten onrechte een verbod of beperking is opgelegd, een toereikende schadeloosstelling te bieden voor de wegens zodanig misbruik geleden schade. De rechterlijke autoriteiten hebben ook de bevoegdheid de verzoeker te gelasten de kosten van de verweerder te betalen, die passende honoraria van een raadsman kunnen omvatten.

2. Wat betreft de toepassing van een wet betreffende de bescherming of handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom sluiten de Leden overheidsinstanties en -functionarissen slechts van aansprakelijkheid met betrekking tot passende corrigerende maatregelen uit wanneer zij te goeder trouw hebben gehandeld of voornemens waren zulks te doen bij de toepassing van zodanige wetten.

 

Art. 49. Administratieve procedures

Voor zover een burgerrechtelijke corrigerende maatregel kan worden gelast als resultaat van administratieve procedures ten principale, dienen zodanige procedures in overeenstemming te zijn met beginselen die in wezen gelijkwaardig zijn aan die welke zijn neergelegd in deze Titel.

 

 

 

 

 

 

 

 

Titel 3. Voorlopige maatregelen

 

Art. 50.

1. De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid om onmiddellijke en doeltreffende voorlopige maatregelen te gelasten:

a. om te beletten dat zich een inbreuk op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom voordoet, en met name om te beletten dat goederen in het verkeer onder hun rechtsmacht worden gebracht, met inbegrip van ingevoerde goederen onmiddellijk na inklaring door de douane;

b. om met betrekking tot de vermeende inbreuk van belang zijnde bewijsmateriaal te beschermen.

2. De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid, wanneer passend, voorlopige maatregelen te treffen zonder de wederpartij te hebben gehoord, met name wanneer uitstel vermoedelijk onherstelbare schade voor de houder van het recht zal veroorzaken, of wanneer er een aantoonbaar risico is dat bewijsmateriaal zal worden vernietigd.

3. De rechterlijke autoriteiten hebben de bevoegdheid om van de verzoeker te verlangen dat deze redelijkerwijze beschikbaar bewijsmateriaal overlegt opdat zij zich er met een voldoende mate van zekerheid van kunnen vergewissen dat de verzoeker de houder van het recht is en dat er inbreuk op zijn recht wordt gemaakt of dreigt te worden gemaakt, en om de verzoeker te gelasten een zekerheid te stellen of soortgelijke waarborg te bieden die voldoende is om de verweerder te beschermen en misbruik te beletten.

4. Wanneer er voorlopige maatregelen zijn genomen zonder dat de wederpartij is gehoord, worden de betrokken partijen onverwijld daarvan in kennis gesteld, uiterlijk na uitvoering van de maatregelen. Op verzoek van de verweerder vindt een herziening plaats, met inbegrip van het recht te worden gehoord, ten einde te beslissen, binnen een redelijke termijn na de kennisgeving van de maatregelen, of deze maatregelen dienen te worden gewijzigd, herroepen of bevestigd.

5. Van de verzoeker kan worden verlangd, dat hij andere informatie verstrekt die nodig is voor de identificatie van de betrokken goederen door de instantie die de voorlopige maatregelen zal uitvoeren.

6. Onverminderd het vierde lid, worden op grond van het eerste en het tweede lid genomen voorlopige maatregelen op verzoek van de verweerder herroepen of houden zij anderszins op gevolg te hebben, indien de procedure die leidt tot een beslissing ten principale niet worden aangevangen binnen een redelijke termijn, te bepalen door de rechterlijke autoriteit die de maatregelen gelast wanneer het nationale recht zulks toestaat of, wanneer geen termijn wordt bepaald, binnen een termijn van ten hoogste twintig werkdagen of eenendertig kalenderdagen, naar gelang van welke van beide termijnen de langste is.

7. Wanneer de voorlopige maatregelen worden herroepen of wanneer zij vervallen wegens enig handelen of nalaten van de verzoeker, of wanneer later wordt vastgesteld dat er geen inbreuk of dreiging van inbreuk op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom is, hebben de rechterlijke autoriteiten de bevoegdheid, op verzoek van de verweerder, de verzoeker te gelasten de verweerder passende schadeloosstelling te bieden voor door deze maatregelen toegebrachte schade.

8. Voor zover voorlopige maatregelen kunnen worden gelast als resultaat van administratieve procedures, dienen deze procedures in overeenstemming te zijn met beginselen die in wezen gelijkwaardig zijn aan die welke zijn neergelegd in deze Titel.

 

 

Titel 4. Bijzondere vereisten in verband met maatregelen aan de grens (12)

 

Art. 51. Opschorting van het in het vrije verkeer brengen door douaneautoriteiten

In overeenstemming met de onderstaande bepalingen nemen de Leden procedures (13) aan om een houder van een recht, die geldige gronden heeft om te vermoeden dat de invoer van nagemaakte merkartikelen of onrechtmatig gereproduceerde goederen waarop een auteursrecht rust (14) goederen waarop een auteursrecht rust, plaats kan hebben, in staat te stellen bij de bevoegde administratieve of rechterlijke autoriteiten een schriftelijk verzoek in te dienen tot opschorting van het in het vrije verkeer brengen van deze goederen door de douane-autoriteiten. De Leden kunnen toestaan dat zulk een verzoek wordt gedaan met betrekking tot goederen die andere inbreuken op rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom betreffen, mits wordt voldaan aan de vereisten van deze Titel. De Leden kunnen ook voorzien in overeenkomstige procedures betreffende de opschorting door de douane-autoriteiten van het in het vrije verkeer brengen van inbreukmakende goederen die zijn bestemd voor uitvoer uit hun grondgebied.

Art. 52. Verzoekschrift

Van een houder van een recht die de procedures ingevolge artikel 51 aanspant, wordt verlangd dat hij voldoende bewijs levert om ten genoegen van de bevoegde autoriteiten aan te tonen dat er, ingevolge de wetgeving van het land van invoer, sprake is van een inbreuk op zijn recht uit hoofde van de intellectuele eigendom en dat hij een voldoende gedetailleerde beschrijving van de goederen verstrekt om deze gemakkelijk herkenbaar te doen zijn voor de douane-autoriteiten. De bevoegde autoriteiten stellen de verzoeker binnen een redelijke termijn ervan in kennis of zij gevolg geven aan zijn verzoek en, wanneer door de bevoegde autoriteiten een termijn wordt bepaald, van de termijn gedurende welke de douane-autoriteiten maatregelen zullen nemen.

 

Art. 53. Zekerheid of gelijksoortige waarborg

1. De bevoegde autoriteiten hebben de bevoegdheid om van een verzoeker te verlangen dat deze een zekerheid stelt of gelijksoortige waarborg biedt die voldoende is om de verweerder en de bevoegde autoriteiten te beschermen en misbruik te beletten. Deze zekerheid of gelijksoortige waarborg mag niet op onredelijke wijze weerhouden van gebruikmaking van deze procedures.

2. Wanneer ingevolge een verzoek krachtens deze Titel het in het vrije verkeer brengen van goederen die tekeningen of modellen van nijverheid, octrooien, patronen of niet openbaar gemaakte informatie betreffen, door de douane-autoriteiten is opgeschort op basis van een beslissing die niet is genomen door een rechterlijke autoriteit of andere onafhankelijke autoriteit, en de termijn bepaald in artikel 55 is verstreken zonder dat de naar behoren gemachtigde autoriteit voorlopige maatregelen heeft genomen, en mits is voldaan aan alle andere voorwaarden voor invoer, is de eigenaar, importeur of geconsigneerde gerechtigd de goederen in het vrije verkeer te brengen tegen zekerheidstelling tot een bedrag dat voldoende is om de houder van het recht tegen inbreuken te beschermen. De betaling van een zodanige zekerheid laat onverlet andere corrigerende maatregelen die de houder van het recht ter beschikking staan, met dien verstande dat de zekerheid wordt opgeheven indien de houder van het recht nalaat binnen een redelijke termijn gebruik te maken van het recht een vordering in te stellen.

 

Art. 54. Kennisgeving van opschorting

De importeur en de verzoeker worden onverwijld in kennis gesteld van de opschorting van het in het vrije verkeer brengen van goederen in overeenstemming met artikel 51.

 

Art. 55. Duur van de opschorting

Indien de douane-autoriteiten niet binnen een tijdvak van ten hoogste 10 werkdagen nadat de verzoeker kennisgeving van de opschorting is gedaan ervan in kennis zijn gesteld dat een procedure met het oog op een beslissing ten principale is aangespannen door een ander dan de verweerder, of dat de naar behoren gemachtigde autoriteit voorlopige maatregelen heeft genomen waarbij de opschorting van het in het vrije verkeer brengen van de goederen wordt verlengd, worden de goederen vrijgegeven, mits is voldaan aan alle andere voorwaarden voor invoer of uitvoer; in passende gevallen kan deze termijn worden verlengd met 10 werkdagen. Indien een procedure met het oog op een beslissing ten principale is aangespannen, vindt op verzoek van de verweerder een herziening plaats, met inbegrip van een recht te worden gehoord, ten einde binnen een redelijke termijn te beslissen of deze maatregelen moeten worden gewijzigd, herroepen of bevestigd.

Niettegenstaande het bovenstaande zijn, wanneer de opschorting van het in het vrije verkeer brengen van goederen wordt uitgevoerd of voortgezet in overeenstemming met een voorlopige rechterlijke maatregel, de bepalingen van artikel 50, zesde lid, van toepassing.

 

Art. 56. Schadeloosstelling van de importeur en van de eigenaar van de goederen

De desbetreffende autoriteiten hebben de bevoegdheid de verzoeker te gelasten aan de importeur, de geconsigneerde en de eigenaar van de goederen een passende schadeloosstelling te betalen voor aan hen toegebrachte schade door het ongerechtvaardigde vasthouden van de goederen of door het vasthouden van ingevolge artikel 55 vrijgegeven goederen.

 

Art. 57. Recht op inspectie en informatie

Onverminderd de bescherming van vertrouwelijke informatie verlenen de Leden aan de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid om de houder van het recht voldoende gelegenheid te bieden om goederen die door de douaneautoriteiten worden vastgehouden, te laten inspecteren om de beweringen van de houder van het recht te kunnen staven. De bevoegde autoriteiten hebben ook de bevoegdheid om de importeur een gelijkwaardige gelegenheid te bieden om zodanige goederen te laten inspecteren. Wanneer een positieve beslissing ten principale is gegeven, kunnen de Leden aan de bevoegde autoriteit de bevoegdheid verlenen om de houder van het recht in kennis te stellen van de naam en het adres van de consignant, de importeur en de geconsigneerde, en van de hoeveelheid goederen in kwestie.

 

Art. 58. Optreden ambtshalve

Wanneer de Leden verlangen dat de bevoegde autoriteiten eigener beweging optreden en het in het vrije verkeer brengen opschorten van goederen ten aanzien waarvan zij voldoende bewijs hebben verkregen dat inbreuk wordt gemaakt op een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom:

a. kunnen de bevoegde autoriteiten te allen tijde de houder van het recht verzoeken om informatie die hen kan helpen deze bevoegdheden uit te oefenen;

b. worden de importeur en de houder van het recht onverwijld van de opschorting in kennis gesteld. Wanneer de importeur bij de bevoegde autoriteiten beroep heeft aangetekend tegen de opschorting, zijn de voorwaarden vervat in artikel 55 van overeenkomstige toepassing op de opschorting;c. sluiten de Leden overheidsinstanties en -functionarissen slechts van aansprakelijkheid met betrekking tot passende corrigerende maatregelen uit wanneer zij te goeder trouw hebben gehandeld of voornemens waren zulks te doen.

 

Art. 59. Corrigerende maatregelen

Onverminderd andere rechten tot het instellen van een vordering die openstaan voor de houder van het recht, en met inachtneming van het recht van de verweerder om te verzoeken om herziening door een rechterlijke autoriteit, hebben de bevoegde autoriteiten de bevoegdheid de vernietiging of de onttrekking aan het verkeer van de inbreukmakende goederen te gelasten in overeenstemming met de beginselen vervat in artikel 46. Met betrekking tot nagemaakte merkartikelen, staan de autoriteiten niet de wederuitvoer toe van de inbreukmakende goederen in ongewijzigde toestand of onderwerpen zij deze goederen niet aan een andere douaneprocedure, behalve in uitzonderlijke omstandigheden.

 

Art. 60. Minimale importen

De Leden kunnen kleine hoeveelheden goederen van niet-commerciële aard in de persoonlijke bagage van reizigers of verzonden in kleine zendingen, van de toepassing van de bovenstaande bepalingen uitsluiten.

 

 

Titel 5. Strafrechtelijke procedures

 

Art. 61.

De Leden voorzien ten minste in gevallen van opzettelijke namaak van handelsmerken of inbreuk op auteursrechten op commerciële schaal in strafrechtelijke procedures en straffen. De mogelijke sancties omvatten vrijheidsstraffen en/of geldboetes die voldoende zijn om afschrikkend te werken, in overeenstemming met het niveau van de straffen opgelegd voor strafbare feiten van overeenkomstige zwaarte. In passende gevallen omvatten de mogelijke sancties ook de inbeslagneming, verbeurdverklaring en vernietiging van de inbreukmakende goederen en van materialen en werktuigen die voornamelijk zijn gebruikt bij het plegen van het strafbare feit. De Leden kunnen voorzien in strafrechtelijke procedures en straffen in andere gevallen van inbreuk op rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, met name wanneer deze opzettelijk en op commerciële schaal zijn gepleegd.

 

 

 

Deel IV. Verwerving en instandhouding van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom en daarmede samenhangende procedures tussen partijen

 

 

Art. 62.

1. De Leden kunnen, als voorwaarde voor de verwerving of instandhouding van de rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom bedoeld in de Titels 2 tot en met 6 van Deel II, de naleving van redelijke procedures en formaliteiten vereisen. Deze procedures en formaliteiten dienen in overeenstemming te zijn met de bepalingen van deze Overeenkomst.

2. Wanneer de verwerving van een recht uit hoofde van de intellectuele eigendom afhankelijk is van de verlening of inschrijving van het recht, zien de Leden erop toe dat de procedures voor verlening of inschrijving, mits aan de materiële voorwaarden voor de verwerving van het recht wordt voldaan, de verlening of inschrijving van het recht mogelijk maken binnen een redelijke termijn, ten einde ongerechtvaardigde bekorting van de beschermingsduur te vermijden.

3. Artikel 4 van het Verdrag van Parijs (1967) is van overeenkomstige toepassing op dienstmerken.

4. Op procedures betreffende de verwerving of instandhouding van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom en, wanneer het recht van een Lid in zodanige procedures voorziet, administratieve herroepingen en procedures tussen partijen, zoals oppositie, herroeping en doorhaling, zijn de algemene beginselen vervat in artikel 41, tweede en derde lid, van toepassing.

5. Definitieve administratieve beslissingen in de procedures bedoeld in het vierde lid zijn vatbaar voor herziening door een rechterlijke of semi-rechterlijke autoriteit. Het is evenwel niet verplicht een mogelijkheid voor herziening van beslissingen te bieden in gevallen van niet geslaagde oppositie of administratieve herroeping, mits de gronden voor deze procedures kunnen worden aangevochten.

 

 

 

Deel V. Voorkoming en beslechting van geschillen

 

Art. 63. Doorzichtigheid

1. De wet- en regelgeving en definitieve rechterlijke beslissingen en algemeen geldende administratieve uitspraken die door een Lid uitvoerbaar zijn verklaard met betrekking tot het onderwerp van deze Overeenkomst (het bestaan, de reikwijdte, de verwerving en de handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom en het beletten van misbruik daarvan) worden gepubliceerd, of wanneer een zodanige publikatie niet mogelijk is, openbaar toegankelijk gemaakt, in een nationale taal, op zodanige wijze dat regeringen en houders van rechten daarvan kennis kunnen nemen.

Overeenkomsten betreffende het onderwerp van deze Overeenkomst, die van kracht zijn tussen de regering of een overheidsinstantie van een Lid en de regering of een overheidsinstantie van een ander Lid, dienen ook te worden gepubliceerd.

2. De Leden brengen de in het eerste lid bedoelde wet- en regelgeving ter kennis van de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom, ten einde deze Raad te helpen bij zijn toetsing van de werking van deze Overeenkomst. De Raad poogt de op de Leden drukkende last bij de nakoming van deze verplichting zo gering mogelijk te doen zijn en kan besluiten ontheffing te verlenen van de verplichting deze wet- en regelgeving direct ter kennis van de Raad te brengen als het overleg met de WIPO inzake de instelling van een gemeenschappelijk register van deze wet- en regelgeving met succes worden bekroond. De Raad beziet in dit verband ook alle vereiste handelingen betreffende kennisgevingen ingevolge de verplichtingen krachtens deze Overeenkomst die voortvloeien uit de bepalingen van artikel 6ter van het Verdrag van Parijs (1967).

3. Elk Lid dient bereid te zijn, in antwoord op een schriftelijk verzoek van een ander Lid, informatie van het in het eerste lid bedoelde soort te verstrekken. Een Lid dat redenen heeft om aan te nemen dat een specifieke rechterlijke beslissing of administratieve uitspraak of bilaterale overeenkomst op het gebied van de intellectuele eigendom zijn rechten krachtens deze Overeenkomst raakt, kan ook schriftelijk verzoeken om toegang tot of voldoende gedetailleerde informatie over deze specifieke rechterlijke beslissingen of administratieve uitspraken of bilaterale overeenkomsten.

4. Geen enkele bepaling in het eerste, tweede en derde lid verlangt van Leden dat zij vertrouwelijke informatie openbaar maken die de rechtshandhaving zou belemmeren of anderszins in strijd zou zijn met het algemeen belang of de legitieme handelsbelangen van bepaalde overheidsondernemingen of particuliere ondernemingen zou schaden.

 

Art. 64. Beslechting van geschillen

1. De bepalingen van de artikelen XXII en XXIII van de GATT-Overeenkomst van 1994, zoals nader uitgewerkt en toegepast in het Memorandum van Overeenstemming inzake de beslechting van geschillen, zijn van toepassing op het overleg en de beslechting van geschillen ingevolge deze Overeenkomst, behalve indien daarin uitdrukkelijk anders is bepaald.

 

2. Artikel XXIII, eerste lid, letters b en c, van de GATT-Overeenkomst van 1994 zijn voor een termijn van vijf jaar van de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst niet van toepassing op de beslechting van geschillen ingevolge deze Overeenkomst.

3. Gedurende de in het tweede lid bedoelde termijn onderzoekt de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom de mogelijkheden en modaliteiten voor klachten van het soort bedoeld in artikel XXIII, eerste lid, letters b en c, die worden ingediend ingevolge deze Overeenkomst en legt deze Raad zijn aanbevelingen ter goedkeuring voor aan de Ministeriële Conferentie. Besluiten van de Ministeriële Conferentie tot goedkeuring van zodanige aanbevelingen of tot verlenging van de in het tweede lid bedoelde termijn worden slechts genomen bij consensus en goedgekeurde aanbevelingen gelden voor alle Leden zonder dat zij formeel behoeven te worden aanvaard.

 

Deel VI. Overgangsregelingen

 

 

Art. 65. Overgangsregelingen

1. Onverminderd het bepaalde in het tweede, derde en vierde lid is een Lid niet verplicht de bepalingen van deze Overeenkomst toe te passen vóór het verstrijken van een algemene termijn van een jaar na de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst.

2. Een Lid dat ontwikkelingsland is, is gerechtigd de datum van toepassing, zoals omschreven in het eerste lid, van de bepalingen van deze Overeenkomst, behalve van de artikelen 3, 4 en 5 nog vier jaar uit te stellen.

3. Ook voor andere Leden die zich bevinden in de fase van overgang van een centraal geleide economie naar een vrije markteconomie en die bezig zijn met een structurele hervorming van hun stelsel van de intellectuele eigendom en voor bijzondere problemen staan bij de opstelling en toepassing van wet- en regelgeving inzake de intellectuele eigendom, geldt een periode van uitstel zoals voorzien in het tweede lid.

 

4. Voor zover een Lid dat ontwikkelingsland is door deze Overeenkomst wordt verplicht de octrooibescherming van produkten uit te strekken tot terreinen van technologie die op zijn grondgebied niet voor bescherming in aanmerking komen op de datum waarop deze Overeenkomst in het algemeen van toepassing wordt voor dat Lid, zoals omschreven in het tweede lid, kan het de toepassing van de bepalingen inzake octrooien voor produkten van Titel 5 van Deel II tot die terreinen van technologie nogmaals uitstellen voor een termijn van vijf jaar.

5. Een Lid dat gebruik maakt van een overgangstermijn ingevolge het eerste, tweede, derde of vierde lid ziet erop toe dat veranderingen in zijn wet- en regelgeving en rechtspraktijk gedurende die termijn niet leiden tot een mindere mate van overeenstemming met de bepalingen van deze Overeenkomst.

 

Art. 66. Leden die minstontwikkeld land zijn

1. Gezien de bijzondere behoeften en vereisten van Leden die minstontwikkeld land zijn, hun economische, financiële en administratieve beperkingen, en hun behoefte aan flexibiliteit om een levensvatbare technologische basis te scheppen, wordt van deze Leden niet verlangd dat zij gedurende een tijdvak van 10 jaar na de datum van toepassing zoals omschreven in artikel 65, eerste lid, de bepalingen van deze Overeenkomst, behalve van de artikelen 3, 4 en 5, toepassen. De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom verleent, op naar behoren met redenen omkleed verzoek van een Lid dat minstontwikkeld land is, verlengingen van deze termijn.

2. Leden die ontwikkeld land zijn, bieden ondernemingen en instellingen op hun grondgebied stimulansen met het oog op de bevordering en aanmoediging van de overdracht van technologie aan Leden die minstontwikkeld land zijn, ten einde deze in staat te stellen een deugdelijke en levensvatbare technologische basis te scheppen.

 

Art. 67. Technische samenwerking

Ter vergemakkelijking van de toepassing van deze Overeenkomst voorzien Leden die ontwikkeld land zijn, op verzoek en op onderling overeengekomen voorwaarden, in technische en financiële samenwerking ten gunste van Leden die ontwikkelingsland of minstontwikkeld land zijn. Deze samenwerking omvat bijstand bij de opstelling van wet- en regelgeving inzake de bescherming en handhaving van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom, alsmede inzake het voorkomen van misbruik daarvan, en omvat steun betreffende de oprichting of versterking van nationale bureaus en instanties voor deze aangelegenheden, met inbegrip van de opleiding van personeel.

Deel VII. Institutionele regelingen – Slotbepalingen

 

 

Art. 68. Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom

De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom volgt de werking van deze Overeenkomst en met name de nakoming door de Leden van hun verplichtingen, en biedt de Leden gelegenheid voor overleg inzake aangelegenheden betreffende de handelsaspecten van de intellectuele eigendom. De raad kwijt zich van de andere taken waarmee hij door de Leden wordt belast en biedt in het bijzonder alle door hen verzochte bijstand in het kader van procedures voor de beslechting van geschillen. Bij het verrichten van zijn taken kan de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom overleg plegen met en informatie inwinnen uit elke door hem passend geachte bron. In overleg met de WIPO streeft de Raad ernaar, binnen een jaar na zijn eerste vergadering, passende regelingen voor samenwerking met organen van die Organisatie tot stand te brengen.

 

 

Art. 69. Internationale samenwerking

De Leden komen overeen met elkaar samen te werken ten einde de internationale handel in goederen die inbreuk maken op rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom uit te bannen. Hiertoe stellen zij contactpunten bij hun administratie in en geven de andere Partijen daarvan kennis, en zijn zij bereid informatie uit te wisselen over de handel in inbreukmakende goederen. Met name bevorderen zij de uitwisseling van informatie en de samenwerking tussen douane-autoriteiten met betrekking tot de handel in nagemaakte merkartikelen en onrechtmatig gereproduceerde goederen waarop een auteursrecht rust.

 

Art. 70. Bescherming van bestaande onderwerpen

1. Deze Overeenkomst schept geen verplichtingen met betrekkingen tot handelingen die zich hebben voorgedaan vóór de datum van toepassing van de Overeenkomst voor het Lid in kwestie.

2. Behalve indien in deze Overeenkomst anders is bepaald, schept deze Overeenkomst verplichtingen met betrekking tot alle onderwerpen die bestonden op de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor het Lid in kwestie en die op genoemde datum in dat Lid zijn beschermd, of die voldoen of later gaan voldoen aan de criteria voor bescherming ingevolge deze Overeenkomst. Met betrekking tot dit lid en het derde en vierde lid, zijn de verplichtingen inzake auteursrecht met betrekking tot bestaande werken uitsluitend die welke zijn bepaald krachtens artikel 18 van de Berner Conventie (1971) en worden de verplichtingen ten aanzien van de rechten van producenten van fonogrammen en uitvoerende kunstenaars met betrekking tot bestaande fonogrammen uitsluitend bepaald krachtens artikel 18 van de Berner Conventie (1971) zoals van toepassing geworden krachtens artikel 14, zesde lid, van deze Overeenkomst.

3. Er is geen verplichting om de bescherming te herstellen van onderwerpen die op de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor het Lid in kwestie tot het publiek domein zijn gaan behoren.

4. Wat betreft handelingen met betrekking tot specifieke voorwerpen waarin beschermde onderwerpen zijn belichaamd, die ingevolge de wetgeving overeenkomstig deze Overeenkomst inbreuk gaan vormen, en waarmee een aanvang was gemaakt of ten aanzien waarvan een aanzienlijke investering was gedaan, vóór de datum van aanvaarding van de WTO-Overeenkomst door dat Lid, kan een Lid voorzien in een beperking van de aan de houder van het recht ter beschikking staande corrigerende maatregelen wat betreft de voortzetting van zulke handelingen na de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor dat Lid. In zulke gevallen voorziet het Lid evenwel ten minste in de betaling van een billijke vergoeding.

5. Een Lid is niet verplicht de bepalingen van artikel 11 en van artikel 14, vierde lid, toe te passen met betrekking tot originelen of kopieën aangekocht vóór de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor dat Lid.

6. Van de Leden wordt niet verlangd dat zij artikel 31, of in artikel 27, eerste lid, genoemde vereiste dat octrooirechten kunnen worden genoten zonder onderscheid op grond van het gebied van technologie, toepassen op gebruik zonder de toestemming van de houder van het recht wanneer de toestemming voor zodanig gebruik door de overheid was verleend vóór de datum waarop deze Overeenkomst bekend werd.

 

7. In het geval van rechten uit hoofde van de intellectuele eigendom waarvoor bescherming afhankelijk is van inschrijving, is het toegestaan aanvragen voor bescherming die hangende zijn op de datum van toepassing van deze Overeenkomst voor het Lid in kwestie te wijzigen om eventuele uitgebreidere bescherming te vorderen zoals voorzien ingevolge de bepalingen van deze Overeenkomst. Deze wijzigingen mogen geen nieuwe onderwerpen omvatten.

8. Wanneer een Lid niet op de datum van inwerkingtreding van de WTO- Overeenkomst voorziet in octrooibescherming voor farmaceutische produkten en chemische produkten voor de landbouw overeenkomstig zijn verplichtingen ingevolge artikel 27, dient dat Lid:

a. niettegenstaande de bepalingen van Deel VI, vanaf de datum van inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst een mogelijkheid te bieden waardoor octrooiaanvragen voor zodanige uitvindingen kunnen worden ingediend;

b. vanaf de datum van toepassing van deze Overeenkomst op deze aanvragen de in deze Overeenkomst neergelegde criteria voor octrooieerbaarheid toe te passen, als waren deze criteria toegepast op de datum van indiening in dat Lid, of wanneer er een recht van voorrang bestaat en daar beroep op wordt gedaan, de voorrangsdatum van de aanvrage; enc. octrooibescherming te bieden in overeenstemming met deze Overeenkomst vanaf de verlening van het octrooi en voor de resterende duur van het octrooi, gerekend vanaf de datum van indiening in overeenstemming met artikel 33 van deze Overeenkomst, voor die aanvragen die voldoen aan de criteria voor bescherming bedoeld in letter b.

9. Wanneer een produkt het onderwerp is van een octrooiaanvrage in een Lid in overeenstemming met het achtste lid, letter a, worden uitsluitende rechten voor het in de handel brengen verleend, niettegenstaande de bepalingen van Deel VI, voor een termijn van vijf jaar na verkrijging van de goedkeuring tot het in de handel brengen in dat Lid of totdat een octrooi voor een produkt in dat Lid is verleend of afgewezen, naar gelang van welke van beide termijnen de kortste is, mits na de inwerkingtreding van de WTO-Overeenkomst voor dat produkt een octrooiaanvrage is ingediend en een octrooi is verleend in een ander Lid en in dat andere Lid toestemming voor het in de handel brengen is verkregen.

 

Art. 71. Toetsing en wijziging

1. De Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom toetst de toepassing van deze Overeenkomst na het verstrijken van de overgangsperiode bedoeld in artikel 65, tweede lid. De Raad toetst de toepassing, met inachtneming van de daarbij opgedane ervaring, twee jaar na die datum en met dezelfde tussenpozen daarna. De Raad kan ook overgaan tot toetsing in het licht van van belang zijnde nieuwe ontwikkelingen, die wijziging of amendering van deze Overeenkomst zouden kunnen wettigen.

2. Wijzigingen die slechts ten doel hebben de bescherming van de intellectuele eigendom aan te passen aan hogere niveaus die zijn bereikt en gelden in andere multilaterale overeenkomsten en die ingevolge deze overeenkomsten door alle Leden van de WTO zijn aanvaard, kunnen worden voorgelegd aan de Ministeriële Conferentie met het oog op maatregelen in overeenstemming met artikel X, zesde lid, van de WTO-Overeenkomst op basis van een bij consensus aangenomen voorstel van de Raad voor de handelsaspecten van de intellectuele eigendom.

 

Art. 72. Voorbehouden

Zonder toestemming van de andere Leden mogen geen voorbehouden worden gemaakt met betrekking tot enige bepaling van deze Overeenkomst.

 

Art. 73. Uitzonderingen op grond van veiligheidsoverwegingen

Geen enkele bepaling in deze Overeenkomst mag zo worden uitgelegd:

a. dat daardoor van een Lid wordt verlangd dat dit informatie verstrekt waarvan het de openbaarmaking in strijd acht met zijn wezenlijke veiligheidsbelangen; of

b. dat daardoor een Lid wordt belet over te gaan tot maatregelen die het noodzakelijk acht voor de bescherming van zijn wezenlijke veiligheidsbelangen:

i. met betrekking tot splijtstoffen of de stoffen waaruit zij worden vervaardigd;

ii. met betrekking tot de handel in wapens, munitie en oorlogstuig en tot de handel in andere goederen en materialen die direct of indirect wordt gedreven met het doel een krijgsmacht te bevoorraden;

iii. genomen ten tijde van oorlog of een andere noodsituatie in de internationale betrekkingen; of

c. dat daardoor een Lid wordt belet over te gaan tot maatregelen ingevolge zijn verplichtingen krachtens het Handvest der Verenigde Naties voor de handhaving van de internationale vrede en veiligheid.